wie is het die mij altijd ziet
hij zegd zijn naam, zijn reden niet
ik zie geen grens, geen oever, geen strand
alleen maar vernederende spiegels aan de wand
en ik verberg mij met mijn angst en met mijn schaamte
mijn vlees vlucht voor mijn krakend bleek geraamte
ik ben een boom, een steen, een willoos ding
ik huil, ik lach, ik roep en ik zing
jij bent daar
ik weet niet waar
ik ga mijn wegen
ik kom niemand tegen
ik ben lucht
wind en vlucht
een vogel
een jagerskogel
een punt in hexa-decimaal
een flits, een laserstraal
ik slaap, ik droom
een oude boom
een kronkelende beek
ik steek, ik steek
mijn dolk
een wervelkolk
wolk, damp en ijl
schichtig als een pijl
ik weef mij spinnig
diep en innig
vlammenvuur
op dode muur
ginder, daar
maar waar
weg
weg
weg
ik vaar
met gedachten
zwaar
en wachten
daar
te lang
en bang
moe gezwegen
niets gekregen
vroeger, toen het begon
het leek of alles kon
er was vreugde
er was kracht
er was rust
in de nacht
voorbij, gedaan
alleen, gegaan
alles is klein
niet de pijn
een pril geluk
alles stuk
de herinnering
een gouden ring
dag leven
vergeven
wij
voorbij
in mij
een vader, een moeder
een broer, een zuster
een vriend, een vrouw
een man, een dier
in mij
een zee, een drupje dauw
een stad, een dorp
een boom, een blad
een wereld vol
in mij
en toch
ben ik leeg
ben ik nergens
helemaal alleen
ik ben een kind in U
uw ongeboren zelf