Grafschennis

door: H. Fraaij


"U bent o zo hoffelijk" zei mevrouw Bentrop, terwijl ze het geld
trommeltje, na dat ik er een gulle gift in had gedaan, snel terugtrok.
Ze was een van de meest vooraanstaande vrouwen in Danburry en voelde het
als haar plicht zich tot het uiterste voor het goede doel in te zetten.
Dit keer had ze zich voor het karretje van de joodse gemeenschap laten
spannen. Ze zamelde geld in voor het herstellen en opknappen van de
joodse begraafplaats die even buiten het dorp was gelegen. De graven
waren niet bijzonder in hun schoonheid, volgens het joodse geloof moet
een grafsteen namelijk uiterst sober zijn, maar de historische waarde
maakte het zoals mevrouw Bentrop zei, een parel voor de gemeenschap.
"Een parel die gekoesterd en verzorgd dient te worden"als ik haar
woorden mag citeren. Woorden vol passie en overredingskracht. Ondanks
deze grote overredingskracht had de actie echter niet voldoende succes.
Er was net genoeg geld ingezameld om slechts een paar graven in ere te
herstellen. En alsof deze teleurstelling niet groot genoeg was werden
een week later een paar graven door vandalen met de meest vreselijke
tekens bekliederd. Het hele dorp was geschokt en een ieder voelde mee
met de joodse gemeenschap die zo diep was gekwetst.
Binnen de kortste keren werd er een nieuwe inzamelingsactie gehouden.
Dit keer niet om de graven te restaureren maar om ze schoon te maken. De
actie had veel meer succes dan de eerste en na de schoonmaak van de
graven was er nog heel wat geld te over. Zoveel zelfs dat het genoeg was
om de restauratie van de overige graven te voltooien.
Na de restauratie van alle graven werd de begraafplaats op een
feestelijke manier heropend. De spanningen tussen de joodse gemeenschap
en de rest van het dorp waren hiermee weggenomen en dit stemde een ieder
tot tevredenheid. Een ieder, behalve mijn trouwe vriend David Bentley.
Iedereen had zich namelijk geconcentreerd op het feit dat de graven
waren besmeurd. En toen dit was verholpen was voor hen het probleem van
de kaart. David richtte zich, met zijn speurders neus, echter op een
heel ander aspect van de zaak, namelijk op de vraag wie de daders waren.
Een vraag die velen over het hoofd zagen.
De politie had natuurlijk wel een zoektocht naar de daders ingesteld,
maar toen de zaak naar haar inzicht niet snel genoeg werd opgelost
verklaarde ze haar voor gesloten. En in het feestgedruis van de
heropening leek het er niet op dat ook maar iemand van plan was de zaak
weer op te pakken.

De heropening geschiedde doormiddel van het doorknippen van een lint.
Deze taak was weggelegd voor het hoofd van het joodse fonds voor
grafherstel; de heer Weisenthal.
Hij ging gekleed in een buitengewoon opmerkelijke combinatie.
Een licht roze hemd met een donkerbruine das en daarover een fel groen
colbert met een witte pantalon.
Ik moet bekennen dat ik in geheel mijn leven nog nooit iemand heb gezien
die zo onsmakelijk was gekleed. Een ieder heeft dan ook, gedurende de
gehele ceremonie, vol afschuw en verbazing naar deze tentoonspreiding
van slechte smaak gekeken.
De heer Weisenthal leek zich echter totaal niet bewust van zijn
vreselijke combinatie. Hij gaf, voor het doorknippen van het lint, een
ellenlange speech, veegde hierna z^Òn hoofd af met een oranje zakdoek en
liep toen met gracieuze passen naar het lint alsof hij de meest fraaie
outfit aanhad.
Na de openingsceremonie begaven wij ons allen naar een koepelvormig
gebouw dat op het terrein van de begraafplaats was gelegen. Onder
normale omstandigheden werd er in dit gebouw afscheid genomen van de
overledenen. Vele tranen zullen er hebben gevloeid en vele treurmarsen
zullen er hebben geklonken. Maar nu klonk er echter niets dan vrolijke
muziek en als er al tranen mochten vloeien dan waren het tranen van
blijdschap en niet van verdriet.
Zoals het bij de meeste grote feesten het geval is vond ook bij dit
feest al snel groepvorming plaats. Over de gehele zaal hadden zich
kleine groepjes van gemiddeld vier personen gevormd en af en toe
wisselde men van groepje om eens met iemand anders te spreken.
Ik vormde zamen met David en meneer Weisenthal een niet gemiddeld
groepje van drie personen. We spraken over hoe fijn het voor Danburry
was dat de spanningen tussen de joodse gemeenschap en de rest van het
dorp niet in ex-essen waren geëindigd.
"Ja, zoals ik in mijn speech al zei..."zei meneer
Weisenthal...."Danburry heeft hiermee laten zien een unieke plaats te
zijn...een plaats waar verschillende mensen naast elkaar kunnen leven
zonder uit elkaar te groeien...sterker nog ik meen dat na de oplossing
van dit probleem de band tussen de verschillende groeperingen zelfs
sterker is geworden"
"Oplossing van dit probleem?"vroeg David vol verbazing
"Bedoeld u dat u van mening bent dat de zaak geheel is opgelost?"
"Wel, ja...vind u dan van niet?"zei meneer Weisenthal.
"Volgens mij is deze zaak nog niet eens in de buurt van een
oplossing"vervolgde David." Ik bedoel...zolang de daders niet zijn
gepakt"
Meneer Weisenthal antwoordde hierop instemmend."Ja, daarin moet ik u
natuurlijk gelijkgeven. Maar de hoop hierop heb ik allang laten varen,
aangezien de politie met de zoekactie is gestopt"
"Waarschijnlijk waren het gewoon een stelletje kwajongens die de
betekenis van de tekens die ze hebben gebruikt niet eens kenden"zei ik,
om de zaak te sussen.
Meneer Weisenthal kon het echter in het geheel niet met mijn zienswijze
eens zijn. "Wat zegt u daar?" Zijn wenkbrauwen trok hij hierbij hoog op
en zijn neusvleugels leken licht te trillen. "Beweerd u dat er nog
mensen zijn die de betekenis van deze tekens niet weten? Mensen die niet
beseffen hoe ernstig krenkend zij zijn? Is dat wat u beweerd?"
"Wel, eh...eigenlijk bedoelde ik...."deze poging mezelf te redden was
vergeefs. Meneer Weisenthal begaf zich naar een ander groepje en heeft
mij de rest van het feest niet meer aangekeken.
Ons buitengewoon niet gemiddelde groepje van twee personen werd hierna
gelukkig weer snel aangevuld door mevrouw Bentrop. Ze verplaatste zich
gedurende het gehele feest van de ene naar de andere groep en vertelde
een ieder hoe verblijd ze was dat de zaak een goed eind had gevonden. Ik
had echter meer de indruk dat haar blijdschap werd veroorzaakt door het
feit dat haar tweede inzamelingsactie zo^Òn overweldigend succes had
gehad. Geld inzamelen voor goede doelen was immers, zoals ik al eerder
had vermeld, haar lust en haar leven en als een van haar acties mislukte
vatte ze dit zeer persoonlijk op. Na het mislukken van de eerste
inzamelingsactie voor de begraafplaats had ze zich zelfs, gedurende
geruime tijd, niet buiten haar huis durven begeven, zo erg was ze in
haar eer aangetast. Het succes van de tweede actie leek dit debâcle
echter geheel te overschaduwen en nu kon ze dan ook weer met rechte rug
over straat.
Ze voegde zich met een glas champagne in haar hand bij onze groep. Ze
sprak zeer luid en enthousiast en ze had duidelijk te veel gedronken.
"Oh, meneer Bentley u kunt zich werkelijk niet indenken hoe gelukkig een
mens ik mij nu voel....."zei ze terwijl ze bij ons kwam.
De rest van haar woorden zijn mij echter ontgaan.
Ze droeg een lichtgroen zijden zomerjurk die tot over haar knieën viel
en om haar hals hing een schitterend collier. Uit alles bleek dat ze een
dame van stand was. Ondanks dat ze te veel had gedronken liet ze haar
manieren niet varen. Ze stond keurig rechtop, hield het glas champagne
precies volgens de etiketten beet en sprak elk van haar woorden met een
dictie die men alleen bij de hoogste klassen aantreft. Er was echter
iets dat bij dit alles geheel uit de toon leek te vallen.
Ik kon mij nog zeer goed heugen hoe mijn gouvernante mij er altijd op
wees mijn handen goed te verzorgen en schoon te maken. Bij een dame als
mevrouw Bentrop zou men dus ook niet anders verwachten dan dat haar
handen in een meest onberispelijke staat verkeerden, maar niets was
minder waar.
Op het eerste gezicht leek er niets aan de hand te zijn en
waarschijnlijk ben ik ook de enige die het heeft opgemerkt, maar als men
nauwkeuriger keek kon men rode randen langs haar nagelriemen en onder
haar nagels constateren. Het leek alsof ze met een of ander schilders
karweitje in de weer was geweest en de verf niet goed van haar handen
heeft kunnen krijgen. Ik vond het hoogst opmerkelijk voor een dame van
haar kom af, maar besteedde er verder geen aandacht meer aan.
"Ja, maar in welke richting wilt u dan zoeken naar de mogelijke
daders?"hoorde ik mevrouw Bentrop zeggen.
David had op de manier die hem eigen is de conversatie geheel naar zijn
hand weten te zetten. Hij probeerde haar reeds te overtuigen van het
feit dat het onderzoek moest worden heropend en dat de daders moesten
worden opgespoord.
"In welke richting ik moet zoeken...?"zei David"Ik dacht dat u mij daar
wellicht bij zou kunnen helpen?"
Mevrouw Bentrop keek verbaasd op en vroeg; "Hoe bedoeld u dat ik u
daarbij kan helpen? U denkt toch niet dat ik in de kringen verkeer van
mensen die dit soort dingen op hun geweten hebben?"
"Nee, natuurlijk denk ik dat niet beste mevrouw. Het geen ik echter wel
aan dacht is het feit dat u een zeer intelligente vrouw bent met grote
sociale vaardigheden. Wellicht dat u deze vaardigheden in dienst van de
gerechtigheid wilt stellen?"
"Oh, dank u.....maar hoe dan?"
"Wel, ik geloof dat u nogal goede banden onderhoud met Graaf Lanthorpe,
is het niet?"
"Ja, inderdaad dat klopt. De Lanthorpes rekenen mij tot hun intiemste
vrienden. Ik wordt zeer vaak op hun landgoed uitgenodigd en....."

"Is het ook niet zo dat hun landgoed aan de begraafplaats grenst?"
"Hu, ja, maar ik begrijp eigenlijk niet zo goed waar u heen wilt"
"Maken de Lanthorpes vaak wandelingen op het landgoed?"
"Ja, regelmatig"
"Ook avond wandelingen"
"Meneer Lanthorpe niet, maar de Gravin wel. Zij maakt na elke maaltijd
een langdurige wandeling. Ze meent dat het goed is voor de
spijsvertering en.....Oh nu begrijp ik wat uw bedoeling is. U wilt dat
ik mevrouw Lanthorpe vraag of ze op een van deze wandelingen mogelijk
iets verdachts heeft gezien"
"De snelheid waarmee u mijn plan doorzag toont aan dat ik gelijk had. U
beschikt over een meer dan gemiddelde intelligentie en ik heb er dan ook
alle vertrouwen in dat u ons zeer van dienst zult zijn"
De conversatie werd plotseling onderbroken door een harde knal. Er werd
buiten vuurwerk afgestoken en een ieder begaf zich naar de ramen om zich
aan het schitterende spektakel te kunnen vergapen. Het was een waardig
einde voor zo^Òn feestelijke avond.

"Komt u weer eens rondneuzen, meneer Bentley?" vroeg Brigadier Masterson
op een sarcastische toon, toen wij beiden zijn kantoor betraden.
Masterson was lang en flink van postuur. Hij had licht blond haar, dat
in slagen over zijn schouders viel, twee helder blauwe ogen en een dikke
vlossige snor.
David had mij, de ochtend na het feest, zover gekregen om met hem mee te
gaan naar het politie kantoor. Hij wilde de registers van het politie
onderzoek inkijken, wellicht dat hij er informatie uit kon halen die hem
van dienst kon zijn.
"Goeden dag, beste meneer de brigadier!"zei David, alsof hij de
sarcastische toon in diens opmerking niet had gehoord.
Masterson kon het niet uitstaan dat David zich zo vaak met politie zaken
bezig hield. Maar wat hem nog meer irriteerde was het feit dat David hem
op de een of andere manier altijd voor was met het oplossen van deze
zaken. De sarcastisch bedoelde opmerking moet men dan ook in het licht
van deze irritatie zien. Masterson gebruikte namelijk elke gelegenheid
om David te beledigen of onderuit te halen, maar David trok zich hier
gelukkig weinig van aan.
"Wel eigenlijk kom ik voor het volgende geval"vervolgde David
"Ik hoorde dat u een onderzoek had ingesteld om erachter te komen wie de
daders van de grafschennis zijn. Ik dacht dat u misschien wel wat hulp
kon gebruiken, vandaar"
Masterson kon zijn oren niet geloven. Dat David het lef had om ongewild
zijn neus in politie zaken te steken was één ding, maar dat hij van
mening was dat hij, Masterson, dit op prijs zou stellen ging werkelijk
te ver. Masterson ging rechtop in zijn stoel zitten en keek David strak
aan terwijl hij met een hand zijn snor randen opkrulde.
"Het spijt me voor je, beste man, maar daarvoor ben je te laat gekomen"
"Wat bedoeld u?" zei David op een onschuldige toon.
"Ik bedoel dat de zaak is gesloten"
"U bent er dus achter wie de vandalen waren?"
Masterson wachtte een poosje voordat hij de laatste vraag beantwoorde.
Met dit antwoord zou hij namelijk moeten bekennen dat hij had gefaald.
Hij had de zaak niet kunnen oplossen en dat toegeven viel hem zwaar. Hij
probeerde David^Òs blik te ontwijken terwijl hij antwoord gaf. Hij keek
naar de muur en mompelde zacht;
"Nee daar zijn we niet achter"
"Maar hoe is dat mogelijk?!"zei David, met een gespeelde verbazing en
ontzetting. "Hoe bestaat het dat een briljant persoon als u deze zaak
niet heeft kunnen ontrafelen?"
Matsterson was lichtelijk gevleid dat David hem een briljant persoon
noemde en vertelde hierop dat hij alles had geprobeerd om de zaak tot
een goed einde te brengen maar dat dit simpelweg niet wilde lukken. Hij
liet een diepe zucht en eindigde met de volgende woorden;
"Waarschijnlijk waren het gewoon een stelletje kwajongens van uit de
stad, u kent ze wel, dat soort wat de hele dag niets anders doet dan
motoren rijden en mensen lastig vallen. Die types opsporen is een
onmogelijke zaak"
"Maar volgens mij heeft niemand de laatste tijd motorjongens
gesignaleerd." zei David, daar hij Mastersons verklaring niet geloofde.
"Exact, dat is nou precies wat ik bedoelde....." Masterson zei het op
een toon alsof het grote woord er nu uit zou komen.
"...Die lui opereren zo gewiekst dat niemand ze zelfs ook maar ziet"
"En dat zeker op motoren die zoveel herrie maken dat je voorgevel er
bijna van afvalt?"
David^Òs laatste opmerking viel niet in goede aarde.
Masterson was lichtelijk gekwetst door David^Òs tegenspraak.
Moest hij dit dulden, dat deze manspersoon zijn kantoor betrad en
beweerde het beter te weten dan hij? Grensde dit niet aan belediging van
een ambtenaar in functie? Hij stond op van achter zijn bureau en liep
met rustige passen naar David toe.
"Beweer jij dat jij het beter had kunnen doen?" zei hij met een diepe
sonore stem. "Probeer eerst maar eens zelf deze zaak op te lossen
voordat je mij gaat bekritiseren. En ga alsjeblieft uit mijn kantoor
want ik heb geen tijd voor dit soort zinloze gesprekken"

"Wel ik wist niet dat ik u zo van streek zou maken" zei David,
lichtelijk geschrokken. "Ik wilde slechts helpen. Maar als u er op staat
dat ik vertrek dan zal ik dat zeker doen"

"Heb je het voor elkaar gekregen?" vroeg David toen we buiten waren.
"Ja, hier heb ik ze" zei ik en overhandigde hem een pak papier.
Toen ik Mastersons kantoor was binnengekomen had ik enkele paperassen in
mijn hand. Later toen hij druk met David aan het discussiëren was ben ik
het kamertje naast zijn kantoor ingeglipt.
In dit kamertje werden alle registers van de politie onderzoeken
bewaard. Ik heb het register van de grafbekliederings zaak opgezocht en
deze verwisselt met de paperassen die ik bij me had.
Het opzoeken van het register was niet zo moeilijk, daar deze bovenop
lag, toch was ik zeer gespannen, want als Masterson er achter kwam hing
er heel wat boven ons hoofd.
Maar alles was tot nu toe goed gegaan en David was zeer tevreden. Hij
pakte het pakket, keek mij glunderend aan en zei;
"Hierin zitten wellicht vele aanwijzingen die ons tot de oplossing
kunnen brengen. Aanwijzingen die die leeghoofd, Masterson, over het
hoofd heeft gezien" Hierbij maakte hij een theatraal gebaar.
Wij liepen samen tot de tweesprong bij Hillery road, waarna David zijn
weg naar huis voortzette en ik de andere kant opging richting "het
Theehuisje".
Ik had namelijk een afspraak met mevrouw Bentrop. We hadden afgesproken
elkaar bij "het Theehuisje" te ontmoeten, alwaar ze me zou vertellen
welke informatie ze uit gravin Lantorpe had weten los te peuteren.

Mevrouw Bentrop verscheen precies volgens afspraak bij "het Thee
huisje". We gingen aan een tafeltje bij de raamkant zitten en bestelden
thee met koekjes. Mevrouw Bentrop zat tegenover mij en ik kreeg de kans
haar eens goed te bekijken. Wederom viel het me op met welk een smaak
zij altijd gekleed ging. Haar kleding leek met zorg op elkaar te zijn
afgestemd. Ze droeg een zachtbeige mantelpakje met een lichtgele zeiden
sjaal. Haar haar had ze in een fraaie knot opgestoken, ze zat met
kaarsrechte rug en bewoog tijdens het spreken haar handen op een meest
sierlijke manier. Het was als bij de Indiase danseressen. Elke beweging
was gracieus en leek vol van betekenis. Helaas waren de rode randen
onder haar nagels nog steeds storend aanwezig. Ze waren minder sterk dan
de dag ervoor, maar hun aanwezigheid was hinderlijk genoeg om mij een
doorn in het oog te zijn. Ik trachtte er echter niet op te letten en
luisterde aandachtig naar hetgeen mevrouw Bentrop mij vertelde.
Ze had met de gravin gesproken en haar gevraagd of ze wellicht iets
bijzonders had gezien. Helaas had de gravin niets ongewoons opgemerkt
tijdens haar nachtelijke wandeling. De strekking van het verhaal was mij
al snel duidelijk, onze hoop op een getuige was hiermee van de baan en
ik moest dit teleurstellende nieuws aan David brengen.

"En?" zei David toen ik terug kwam van "het thee huisje"
"En...wat?" vroeg ik.
"En...had mevrouw Bentrop nog iets bijzonders te melden?"
Op deze laatste vraag hoefde ik geen antwoord te geven. David had al in
mijn gezicht gelezen dat ik niet veel wijzer was geworden.
Zelf had hij ook niet veel uit het politie onderzoek kunnen opmaken.
Het onderzoek was zo slecht uitgevoerd dat er totaal geen touw aan vast
leek te knopen
Het leek inderdaad een onoplosbare zaak, zoals brigadier Masterson ons
had verteld. Zelfs David moest bekennen dat we ons op een dood spoor
bevonden. Maar toch wilde hij de moed niet zo snel opgeven. Hij had al
reeds een nieuw plan bedacht.
Hij zou naar het plaatselijke café gaan waar altijd veel jongelui
rondhingen. Wellicht dat de schuldigen onder hen moesten worden gezocht.

Getuigenverklaring nr. 1 de heer Weisenthal;
Ik maakte een ochtenwandeling langs de graven. Ik doe dit elke morgen
moet u weten. De graven gaan mij zeer aan het hart en ik bekijk ze dan
ook met graagte.
Ik ging zorgvuldig met mijn vingers langs de regels van het verslag om
zeker te zijn dat ik niets oversloeg.
Toen David naar het café was gegaan was ik alleen achter gebleven. Ik
was eerst van plan op de orde van de dag over te gaan en aan mijn
normale dagelijkse bezigheden te beginnen. Maar dit wilde niet lukken.
De onopgeloste zaak bleef maar door mijn hoofd spinnen en ik kon aan
niets anders denken. Wat zou er gebeuren als David deze zaak niet kon
oplossen? Dit was haast ondenkelijk, daar het nooit eerder was
voorgekomen dat hij een zaak niet kon oplossen. Maar wat als...? Dat zou
een vreselijke ramp zijn. David zou hoogst waarschijnlijk in een
depressie geraken waar hij slechts met moeite uit zou komen. En dit zou
ik koste wat koste moeten voorkomen. Ik moest hem helpen. Maar hoe? Hoe
kon ik, simpele geest, een genie als David in een zo gecompliceerde zaak
bijstaan, anders dan ik al deed? Na lang peinzen was de oplossing
gevonden. Ik zou ook het verslag doorlezen, want wellicht dat ik er iets

uit zou kunnen halen dat David over het hoofd had gezien.
Het verslag was vrij dik en het begon met een getuigenverklaring van de
heer Weisenthal.
Ik verschoof mijn vinger en begon met het lezen van de volgende regel.
Tijdens deze wandeling zag ik tot mijn schrik dat enkele graven met rode
verf waren besmeurd.
Ik ben toen onmiddellijk naar de koepel gerend waar de grafonderhouder,
meneer Digger, zich bevond. Ik heb hem ingelicht en hij heeft u er toen
bijgehaald.
Deze getuigenverklaring leek op het eerste gezicht niets interessant te
bevatten. Maar toen ik het een tweede keer doorlas besefte ik dat het
wellicht de sleutel voor de oplossing van deze zaak zou kunnen zijn.
Want was het niet zo dat de heer Weisenthal over rode verf sprak? En was
het ook niet zeer toevallig dat, nadat enkele graven met rode verf waren
besmeurd, ik rode verf langs de nagelranden van mevrouw Bentrop had
gesignaleerd?
Ik schrok eigenlijk zelf van mijn bevindingen. Het kon toch niet waar
zijn dat ik in plaats van David deze zaak tot een einde bracht?
Het leek er echter wel op. Maar welk een motief zou mevrouw Bentrop voor
deze daad kunnen hebben gehad? Zou ze het gedaan hebben omdat haar
eerste inzamelingsactie was mislukt?
Dat leek inderdaad een aannemelijke verklaring, zeker gezien het feit ze
zo had geleden onder het mislukken van deze actie. Ik kon me nog goed
herinneren dat ze zich een aantal dagen niet op straat had durven
begeven. Door het besmeuren van de graven had ze zoveel aandacht op de
begraafplaats weten te vestigen dat de tweede actie niets anders dan een
succes kon zijn.
Toen David thuis was gekomen en ik hem van mijn bevindingen had verteld
was hij compleet verbaasd.
"Hoe kan het dat zo^Òn aardige vrouw als mevrouw Bentrop zoiets
vreselijks doet?" zei hij vol ongeloof.
Maar ook hij moest toegeven dat de bewijslast nogal groot was en dat
mevrouw Bentrop motief en gelegenheid had tot het doen van deze daad.
We kwamen na een kort overleg tot het besluit mevrouw Bentrop met onze
bevindingen te confronteren.

Mevrouw Bentrop woonde in de Pine acre Street. Het was een vrij nieuwe
straat, van het soort waar alle huizen op elkaar lijken. Maar ondanks
dit laatste weerspiegelde mevrouw Bentrop^Òs huis duidelijk iets van haar
keurige beschaafde persoonlijkheid. Het houtwerk was in een heerlijke
frisse kleur groen geschilderd wat een mooi contrast opleverde met het
tuinhek dat helder rood was. Het tuinhek op zijn beurt ging harmonieus
gepaard met de vele bloemen die de perken sierden. Tussen deze
bloemperken door liep een met geglazuurde tegels betegeld paadje naar de
voordeur. We belden aan waarop mevrouw Bentrop de deur opendeed. "Komen
wij ongelegen?" vroeg David terwijl hij zijn hoed afnam. "Nee, hoor komt
u maar binnen"
Ze ging ons voor naar een ruime woonkamer. Midden in de kamer stond een
schitterende antieke tafel met daarop een compleet Wedge Wood
theeservies uitgestald.
"Oh,..."zei mevrouw Bentrop terwijl ze ons naar een sofa begeleide. "Ik
heb meneer Weisenthal voor de thee uitgenodigd, hij kan elk moment
komen, maar daar hoeft u zich niets van aan te trekken. Gaat u maar
zitten. U bent gekomen omdat u mij iets wilde vertellen neem ik aan"
"Ja, dat klopt" antwoordde ik op een uiterst beschaafde toon.
Toen David en ik thuis hadden overlegd was hij van mening dat ik degene
was die mevrouw Bentrop onze vermoedens moest vertellen. "Jij hebt de
zaak opgelost...."Had hij gezegd" ..en ere wie ere toekomt" Ik voelde
mij echter wel ongemakkelijk onder deze woorden. Het was namelijk
geenszins mijn bedoeling geweest David de loef af te steken. Dat David
mijn prestatie zo sportief opvatte liet mij echter wel zien hoe groot
hij was want hij scheen geen enkel gevoel van afgunst te koesteren.
"Maar ik geloof dat het nieuws dat we voor u hebben niet zo plezierig
is" vervolgde ik.
"Oh?"
"Wij vermoeden namelijk dat u de dader bent van de grafschennis"
Mevrouw Bentrop keek verschrikt op en sprak;
"Pardon ? Heb ik u goed verstaan? U meent dat ik....?"
"Inderdaad" Antwoordde ik op dezelfde rustige, beschaafde toon als
voorheen.
"Mag ik dan vragen waarop u deze mening baseert?"
"De graven zijn met rode verf beschilderd en ik heb na het incident verf
onder uw nagels waargenomen. Rode verf wel te verstaan" "Dat kan zeer
zeker kloppen" zei mevrouw Bentrop, op mijn opmerking ingaand. Ik heb
namelijk onlangs mijn tuinhek geschilderd en die verf kreeg ik bijna
niet onder mijn nagels vandaan, werkelijk vreselijk. Ik had eigenlijk
handschoenen moeten dragen"
Ik viel echter niet voor deze simpele verklaring en keek haar met een
blik van ongeloof aan.
"Komt u maar mee als u mij niet gelooft" Zei ze hierop en bracht ons
naar het raam dat over haar voortuin uitkeek.
"Ziet u, kraakhelder rood"
Maar ik was echter niet van slag te brengen. Het was nog nooit eerder
voorgevallen dat ik zo^Òn belangrijke rol in het oplossen van een zaak
had gespeeld. Ik genoot er dan ook met volle teug van.
"Dat u uw tuinhek heeft geschilderd doet niets af aan onze theorie.
Sterker nog het versterkt haar slechts. Wat er volgens mij is gebeurd is
namelijk het volgende. U had uw tuinhek geschilderd en hierna nog wat
verf overgehouden. En dit laatste bracht u opeen idee. Met de restanten
verf kon u namelijk enkele graven besmeuren en op deze manier ervoor
zorgen dat er een tweede inzamelingsactie zou worden gehouden."
Bij zulk soort gebeurtenissen als een ontmaskering is het altijd
frappant te zien hoe mensen kunnen veranderen. Het was alsof het niet
mevrouw Bentrop was die daar voor ons stond maar een of andere
volksvrouw. Haar anders zo liefelijke stem begon schel te schreeuwen en
de mooie handgebaren maakte plaats voor wilde woeste armbewegingen.
"Dit is werkelijk belachelijk..."zei ze, terwijl ze mij een
verwerpelijke blik gaf."...Volgens mij slaat uw fantasie compleet op
hol"
"Oh ja, is mijn theorie zo belachelijk..."sprak ik, ik had inmiddels ook
mijn beschaafde toon had laten varen. "...Ik zal bewijzen dat ik gelijk
heb en wel op de volgende manier. Ik zal aantonen dat de graven met
exact dezelfde heldere kleur rood waren beschilderd als uw hek. En als
ik dat heb aangetoond lijkt het mij bewezen dat u de dader bent"
"Maar hoe wilt u dat doen..?" vroeg ze op een snauwende toon
"...De verf is van de graven af en voorzover ik weet is er geen monster
van bewaard. En ook de politiefoto^Òs kunt u niet gebruiken want die zijn
zonder kleur."
"Daarin heeft u gelijk..."zei ik "... Maar, als ik mij niet vergis
krijgt u zo direct bezoek van iemand die ons kan helpen met ons bewijs"
Alsof iemand ermee speelde ging op dat moment de bel.
"Ah, als je over de duivel praat..."zei David die naar de hal liep om
de persoon binnen te laten.
"Meneer Weisenthal heeft de grafschilderingen met eigen ogen gezien hij
kan ons vertellen of deze met de kleur van uw hek
overeenkwamen"vervolgde ik.
Kort daarna betrad meneer Weisenthal samen met David de woonkamer.
Meneer Weisenthal wenste mevrouw Bentrop, die inmiddels verstrooit voor
zich uit zat te staren, een goedendag, terwijl hij mij geen blik waardig
gunde. Hij was duidelijk nog steeds aangedaan door de verkeerde
opmerking die ik op het feest had gemaakt. David nam meneer hem even
apart en vertelde hem over onze verdenkingen. Meneer Weisenthal keek
verbaasd in de richting van mevrouw Bentrop die hierop ontkennend met
haar hoofd schudde, alsof ze wilde zeggen dat ze onschuldig was. Het
volgende moment hoorde ik David tegen meneer Weisenthal zeggen "We weten
dat ze schuldig is maar om het te bewijzen moet u ons vertellen of de
kleur van haar hek overeenkomt met die van de grafschilderingen" Hierop
liep David met hem naar een raam waardoorheen ze naar het achtertuinhek
keken.
"En?" vroeg David "Komt de kleur overeen?"
Meneer Weisenthal zei niets. Hij draaide zich langzaam om, op zijn
gezicht was grote verbazing en teleurstelling te lezen.
"Mevrouw Bentrop..." zei hij met gesmoorde stem. "Hoe heeft u dit kunnen
doen?"
"De kleur komt dus overeen?" vroeg David alsof hij nog een extra
bevestiging van mevrouw Bentrops schuld nodig had.
"Ja,..." zei meneer Weisenthal, wederom op de zelfde gesmoorde toon
"...Er bestaat geen twijfel aan dat het dezelfde verf is"
Wat er hierna gebeurde overviel mij met verbazing.
"Dit bewijst het dan" zei David "...dit bewijst dat u de schuldige
bent."
Hij richtte deze woorden echter niet tot mevrouw Bentrop maar tot meneer
Weisenthal.
"U heeft de graven eigenhandig bekliederd omdat u wist dat hierdoor een
tweede actie zou worden georganiseerd en dat deze actie genoeg geld zou
opbrengen om alle graven te restaureren zoals u eerst van plan was"
"Waar heeft u het over?..."vroeg meneer Weisenthal verbaasd"...U heeft
geen enkel bewijs. Dit is lasterpraat ik kan u hiervoor laten
arresteren"
"Dat denk ik niet. Ik heb namelijk voldoende bewijslast"
"Oh ja?"
"U heeft de politie verteld dat u zag dat de graven met rood waren
besmeurd...."
"en?"
"Maar volgens mij bent u kleurenblind"
Hierop reageerde meneer Weisenthal uiterst verrast.
"Kleurenblind? Hoe komt u daar bij. Ik ben niet kleurenblind..."
"Daar kunnen we makkelijk genoeg achterkomen" zei mevrouw Bentrop die
uit haar stoel was opgestaan. Hierop wees ze naar een vaas die op een
tafeltje stond en vroeg meneer Weisenthal welke kleur het was.
"Ik doe niet mee aan zulke stompzinnige onderzoeken.." zei hij echter
koppig."...ik ben onschuldig"
"Jazeker...."vervolgde David"...Ik vroeg daarnet of de kleur van het hek
dezelfde kleur rood was als u op de graven heeft gezien en u zei dat dit
zo was. Mag ik u er dan op wijzen dat ik u het achterste tuinhek heb
laten zien en dat dit tuinhek niet rood maar groen is"
meneer Weisenthal zakte van schrik ineen.
"U bent kleurenblind is het niet? En u heeft dit altijd angstvallig
geheim proberen te houden omdat u zich er voor schaamde"

Meneer Weisenthal zweeg, terwijl David zijn pleidooi voortzette.
"In het politie rapport stond dat u de grafonderdhouder hebt
gewaarschuwd met de volgende woorden ^ÒZe hebben de graven met rode verf
besmeurd^Ò...Hoe kon u echter weten dat het rode verf was? Volgens mij
omdat u wist welke kleur verf u had gekocht, het stond immers op het
blik vermeld. U was zeer teleurgesteld toen de eerste inzamelingsactie
niet genoeg geld had opgebracht omdat dit u niet instaat stelde alle
graven te restaureren hetgeen u eigenlijk wel van plan was, is het niet?
Toen echter kreeg u een slim ideetje. Of vergis ik mij soms?"
"Nee u vergist zich niet..."zei meneer Weisenthal.
Hij had al een tijd zijn mond dichtgehouden maar voelde nu duidelijk de
behoefte de zaak van zijn kant te belichten.
"Ik weet hoe verkeerd het lijkt wat ik heb gedaan. Ik heb er
waarschijnlijk veel mensen pijn mee berokkend en dat spijt me. Maar aan
de andere kant heeft de grafrestauratie ook velen vreugde gebracht. En
dit was de enige methode waarop ik dit voor elkaar kon krijgen. Als we
nog langer hadden gewacht dan zouden deze schitterende graven voor de
volgende generaties verloren zijn gegaan. Dan zou niemand meer hun
schoonheid en rijkdom hebben kunnen aanschouwen. Begrijpt u wat ik
bedoel?...
Nee natuurlijk begrijpt u dat niet. Hoe zou u het ook kunnen begrijpen,
het is immers niet te vatten de liefde die ik voor deze levenloze graven
koester"
Hierop werd hij door David onderbroken
"Daar maakt u een vergissing..."zei David "Ik begrijp het heel goed...."
Met deze laatste woorden sprak David niet alleen voor zichzelf maar ook
voor mij en mevrouw Bentrop. We waren allen namelijk zeer aangedaan door
het relaas van meneer Weisenthal. We vonden het ongelooflijk moedig en
dapper dat een heer van stand, hetgeen hij zeker was, zijn eer en
aanzien op het spel zette om het erfgoed van zijn volk te redden. In
onze ogen vergrootte dit slechts zijn aanzien, hij was een heuse held.

"Hoe wist je dat meneer Weisenthal de dader was?"
David nam een slok van zijn ijsthee alvorens hij mijn vraag beantwoorde.
Het was een bijzonder warme, zonovergoten dag.
We zaten op het terras van "het Theehuisje" om de oplossing van de zaak
te vieren. Het terras was druk bezet met toeristen en dagjes mensen en
de obers en serveersters liepen gehaast af en aan om ze van de nodige
drankjes en hapjes te voorzien.
"Wel..."zei David, terwijl een serveerster langs onze tafel ging.
"....het oplossen van deze zaak was eigenlijk veel minder moeilijk dan
ik in eerste instantie dacht. Bij de heropening van de begraafplaats
ging meneer Weisenthal zo vreselijk gekleed dat ik al snel tot de
conclusie kwam dat hij kleurenblind moest zijn. Ik kan mij herinneren
dat hij in vroegere tijden altijd heel ordentelijk gekleed ging. Het was
sinds het overlijden van zijn vrouw dat ik hem soms in het dorp zag
lopen met de meest schokkende combinaties. In het begin weet ik dit aan
de verwarring die het verlies van zijn dierbare vrouw teweeg moest
hebben gebracht. Maar aangezien hij nu, jaren na haar overlijden, er nog
steeds zo vreselijk bijloopt werd het mij duidelijk dat er iets anders
aan de hand was."
"Ongelooflijk..."zei ik. Ik was geheel verbaasd over de schijnbare
eenvoud waarmee David de zaak had opgelost."...jij wist eigenlijk al
vrijwel vanaf het begin wie de dader was en ik al die tijd maar denken
dat het mevrouw Bentrop was.



H. Fraaij(bearhouse@pi.net)