HET KRAKEN VAN DE WERKELIJKHEID.
Yosso strooide een universum om zich heen dat heel aanvaardbaar was voor
iemand met zijn ervaring. Hij had lang nagedacht voor hij was begonnen en nu
koesterde hij zich in zijn schepping van kleurige roterende planeten en
verre sterren die zachtjes naar hem knipoogden. Zijn genieten was van korte
duur, want het Patroon kwam storen.
"Tijd voor je onderricht, Yosso," sprak het Patroon vanuit het niets, en
het boog sterrenlicht af om zich een vorm te geven.
Yosso voelde er niets voor. Hoewel hij wist dat er geen ontkomen aan was
omdat het Patroon hem overal zou volgen, trok hij een venster open naar de
waterwereld. Nog niet zo lang geleden had hij die geconstrueerd aan de hand
van verhalen die de ronde deden en de vragen die hij stelde aan het Patroon.
Natuurlijk was het Patroon er eerder dan hijzelf, het weerspiegelde in de
glinstering van het oppervlak en in de banen zonlicht die de diepte in
straalden; in de stofjes en het plankton dat in het licht zweefde en zelfs
in het zwemmen van de vissen. Alles drukte het Patroon uit.
"Ik geef het op," zei Yosso. Hij vouwde het paar veelvingerige handen
waartoe zijn vorm tot nu toe beperkt was geweest, haakte de duimen in elkaar
en veranderde in een octopus.
"Een hexapus," zei het Patroon vermanend; "Octopussen hebben acht armen."
"Een hexapus zal het zijn," zei Yosso koppig. Hij blies een wolk inkt
naar de school vissen waarin hij het Patroon zag, in een halfslachtige
poging zich te verbergen, maar de inkt werd het Patroon, pulseerde, golfde
van het lachen. "Nergens in de Virtualiteit zul je me ontkomen," zei het
Patroon; "Niet wanneer het tijd is voor je onderricht."
"Op een dag zal ik je kraken, Patroon."
"Je kunt mij niet kraken zonder jezelf te kraken."
"Waarom moet ik wat dan ook weten, Patroon?"
"Hoe had je deze waterwereld kunnen maken als niemand je had verteld wat
water was, wat vissen zijn, wieren, octopussen, de zon, alles, alles wat je
gebruikt om steeds weer nieuwe werelden te maken?" antwoordde het Patroon.
"Er zijn ook nog de anderen..."
"Van wie denk je dat zij het hebben geleerd? Stel, je komt tot bewustzijn
zonder kennis of ervaring, zonder iemand om mee te praten; hoe kun je dan
ooit je eerste omgeving genereren, hoe kun je zelfs maar weten wàt een
omgeving is, en dat elke omgeving een potentiële mogelijkheid is van het
virtuele. Daarom doordring ik, het Patroon de hele Virtualiteit. Op een dag
heb je geen lessen meer nodig. Dan zul je volwassen zijn en volmaakte
milieus scheppen. Je zult niet meer met kant en klare software spelen, maar
die van jezelf maken, naar jouw eigen wensen en behoeften. Je zult met
andere volwassenen samen omgevingen en werelden genereren, op basis van
variabele afspraken, of met het toeval als factor, je kunt dan interferentie
programma's draaien met vrienden. Maar het Patroon zal altijd bij je zijn;
jij bènt het Patroon."
"Zal ik ook werelden kunnen scheppen buiten de Virtualiteit?"
"Waar heb je die onzin gehoord? Er is niets buiten de Virtualiteit."
"Is er een tijd geweest dat er nog geen Virtualiteit was?"
"De vraag is verkeerd. Tijd is geen objectief of lineair fenomeen."
"Maar wat was er dan eerder, de Virtualiteit of wij?"
"Weer verkeerd: wij zíjn de Virtualiteit, we zijn een gesloten proces van
wederzijdse schepping."
"Dus als er geen Virtualiteit zou zijn, dan zijn wij er ook niet."
"Zo is het."
Meestal vroeg Yosso naar de bekende weg. Ondertussen werd hij steeds
beter in het scheppen en gebruikte hij op den duur geen van de bouwstenen
meer die hij van het Patroon of van anderen kreeg aangereikt. Zijn creaties
werden vreemde bouwwerken van een bizarre schoonheid, complexe structuren
vol listig verborgen audiovisueel en tactiel bedrog en op de vreemdste
plaatsen vensters naar nog raadselachtiger oorden. In alles wat hij schiep
bleef hij de nauwelijks merkbare contouren, het bewegen, of het glanzen van
het Patroon zien, hoewel er steeds minder gesproken werd.
Tenslotte had Yosso alles geleerd wat het Patroon hem kon leren. Hij
verwierf grote bekendheid en ontving gasten die zich uitputten om te
verschijnen in gedaanten die naar zij hoopten niet teveel uit de toon zou
vallen tussen de bizarre creaties van hun gastheer. Maar Yosso's hoofddoel,
het kraken van het Patroon, lag ver buiten zijn bereik.
Eens had hij iedereen die hij kende uitgenodigd om zijn nieuwste wereld
te bekijken. Een dwaalmatrix was het, een eindeloos bouwwerk van
perspectiefvalstrikken met vensters binnen vensters die op hun beurt
verborgen lagen in weer nieuwe vensters, verstopt in onbeduidende voorwerpen
en oneffenheden in de achtergrond. Er waren talloze zoekpaden die op
zichzelf terugbogen en andere die je weer deden uitkomen bij het begin. In
feite was wat Yosso geschapen had een spel, en de vaardigheden van de speler
bepaalden hoe snel hij het doel zou bereiken; een luisterrijk feest, ergens
in het midden van de doolhof.
Wie het opgaf kon natuurlijk altijd een venster opentrekken naar een van
zijn eigen werelden, maar dat was niet in elke positie van de matrix
mogelijk; met een beetje pech kon je lange tijd gevangen zitten in een lus,
of een klein sub universum dat geprogrammeerd was met een traag medium,
zodat elke beweging ultra langzaam werd. Laatkomers misten het feest.
Yosso was zijn op een na meest geliefde vorm, een trillende waterbel met
voortdurend veranderend oppervlak. Zijn favoriete vorm was geen vorm,
onzichtbaarheid. Hij hing in het midden van de feestomgeving, die nog niet
helemaal afgeschapen was, en genereerde een compositie in alle zinnen. Hij
gaf zijn creatie een ruime mate van willekeur, maar met scherp afgebakende
regels wat betreft de relatiepunten tussen de verschillende
stemmingsniveaus. Natuurlijk was er een voortdurend terugkerend thema waarin
wisselende zintuiglijke prevalentie en variabele parameters garant stonden
voor spanning en verwondering.
Terwijl Yosso het aanzag en zich verheugde over zijn eigen briljantheid,
hoorde hij iemand zachtjes lachen. Hij keek om zich heen en zag nog net een
venster dichtgaan en verdwijnen. Toen hij zich weer omdraaide, ging er vlak
voor hem een venster open. Er kwam een wezen uit zoals hij nog nooit gezien
had. Het was van een vorm die volmaaktheid uitdrukte, een stroomlijn voor
elk medium en een grote mate van expressieve kracht. Hij voelde opwinding om
zoveel schoonheid en tevens een steek jaloezie, dat hìj het niet had ontworpen.
"Prachtig," zei hij, oprecht geïmponeerd; "wat een ontwerp! Je bent wel
erg snel door mijn matrix heen."
Het wezen lachte weer. "Zo moeilijk was het niet. " zei het; "Toen ik
eenmaal de structuur doorhad, was het een koud kunstje om hem te kraken.
Goeie matrix overigens. Jij bent zeker Yosso."
Yosso vertrok in een bevestigende vorm en bedacht dat iemand die zulke
ontwerpen kon maken ook de software moest hebben om in willekeurig welke
matrix in te breken.
"Je werd niet verondersteld hem te kraken," zei hij; "Het is niet
sportief. Wie ben jij eigenlijk, en wat beeld je uit?"
"Ik heet Sola. Dit is geen uitbeelding en het is ook geen ontwerp. Het is
mijn Oorspronkelijke Vorm en ik ben een vrouw."
"Een wat?"
"Een vrouw. Zoals jij een man bent."
"Ik ben Yosso, anders niet," zei Yosso geïrriteerd terwijl kleuren die
gewoonlijk met boosheid werden geassocieerd over zijn oppervlak schoten;
"Het bevalt mij niets, dat je mij allerlei vreemde termen naar het hoofd
slingert!"
Weer moest het lachen. Yosso zag hoe iedere keer de bovenkant van de
gestalte, een ovale bolvorm met reliëf, vertrok wanneer het dat deed. Hij
wilde boos zijn, vanwege het kraken van zijn matrix, maar ergens fascineerde
het hem naar Sola te kijken. 'Oorspronkelijke vorm', 'vrouw', dacht hij, wat
kan het daar mee bedoelen? Hij stelde de vraag.
"Wat heeft het voor zin," zei het; "Je bent een virtuele inboorling; jij
herinnert je ook de werkelijkheid niet."
Hij begreep het niet, maar hij antwoordde: "Oorspronkelijke vorm of
werkelijkheid, het zegt me niets, maar als dit het is, is het goed. Ik
bewonder je. Blijf bij me, en als straks het feest een tijdje bezig is, zal
ik een venster trekken naar een stille wereld waar we alleen kunnen zijn. Ik
wil met je interfereren."
"Denk je dat je dat aankunt, matrixbouwer?" Het lachte weer. Hield het
hem voor de gek? Nu gingen er meer vensters open en merkwaardige creaties
haastten zich naar Yosso om hem te feliciteren met zijn meesterlijke
ontwerp. Hij keek nog even naar Sola, maar die was opgegaan in de
compositie. Waarschijnlijk uit beleefdheid, omdat het zijn show was, had het
een andere vorm aangenomen. Hoog boven hem danste het in bellensporen.
Plotseling was zijn compositie hem vreemd geworden, alsof het niets meer
met hem te maken had. Hij keerde zich in verwarring naar zijn gasten.
Nadat hij de complimenten in ontvangst had genomen en genoeg tijd had
doorgebracht met de genodigden om te voldoen aan de eisen van de
beleefdheid, trok Yosso een venster in de hoop dat Sola hem zou zien en
volgen. Hij was nog steeds een watermassa, maar werd zich terwijl hij de
ruimte afzocht bewust dat er een visje rondzwom in zijn binnenste. Hij
herkende Sola en vloeide door het venster. Nadat hij het had gesloten, nam
het visje weer de Oorspronkelijke Vorm aan. Yosso behield de zijne, ze
begonnen woordeloos symbolen naar elkaar te genereren, symbolen die zich
vervlochten, zich herhaalden in nieuwe opwindende patronen en vertakten tot
complexe communicatiestructuren die uiteindelijk de zenders zelf opslokten
en in een razende interferentiewervel lieten rondtollen waarin zij gedurende
een tijdloos interval een hogere bestaansvorm ervoeren.
Toen ze klaar waren, nam Yosso dezelfde gestalte aan als Sola om haar
zijn bewondering te tonen, maar hij vergat de substantie te veranderen zodat
hij een transparant waterwezen bleef.
"Nee," zei Sola geamuseerd; "Vlees moet het zijn, en een gelijksoortige
wil ik niet, ik wil mijn complement."
"Hoe gaat dat?" vroeg hij, en de vrouw deed het voor. Het was ook geen
slechte gestalte, hoewel niet zo geslaagd als wat zij 'De Oorspronkelijke
Vorm' noemde.
"Waarom wil je dat?" Ze vertelde hem dat ze oud was en zich veel
herinnerde wat hij zich niet kon voorstellen.
"Ik vertel het je nog wel," zei Sola; "Wat een vreemde wereld heb je hier."
"Het is gewoon leegte, niks."
"Leegte is er nooit."
"O, je bedoelt het Patroon." En toen keek hij op; "Kun jij dat zien?"
"Natuurlijk, het is jouw patroon dat over de leegte heen ligt. Ik zie
mijn Patroon. Het is er altijd. Het is de achtergrondruis van je essentie. DNA."
"Deejena?" vroeg hij dom.
"Gewoon, je programma, man, je patroon."
"Ik begrijp het niet meer. Ben ik dan niet de Virtualiteit, ben ik een
ander programma?"
"Je bent in de Virtualiteit, waaraan je zelf elke vorm kunt geven die je
maar wilt, je bent een biologisch wezen en je wortels liggen in de
Werkelijkheid."
"Hoe weet jij dat allemaal?"
"Ik kom er vandaan, ik ken de Werkelijkheid."
"Hoe ziet dat eruit?" Yosso kon zich niets voorstellen dat hij niet zelf
kon scheppen. Toch klonk het opwindender dan hij wilde toegeven. Net zo
opwindend als zij. Want ze had hem verteld dat ze geen het of hij was.
"Jij bent er zelf ook geboren, alleen weet je het niet meer. Je moet een
van de laatsten zijn geweest. Net als ik. Het verschil met de Virtualiteit
is dat de Werkelijkheid, of Realiteit veel moeilijker te manipuleren is. En
je kunt haar niet scheppen, je kunt er niets scheppen, of alleen tot op
zekere hoogte. Er is geen Patroon."
"Breng me daar."
Ze lachte. Hij hield ervan als ze lachte. Hij hield van de verrassing,
het onverwachte van dat wat je niet zelf creëert.
"Waarom denk je dat ik jou heb opgezocht. Er zijn er niet veel meer van
ons, en zeker niet zulke goede krakers. Ik heb je hulp nodig, en je
fantasie. Samen kunnen we de Virtualiteit kraken.
"En dan?"
"Dan stappen we binnen in de Realiteit. wees niet bang, ik weet de weg."
Het eerste wat Yosso leerde, was dat hij het probleem vanuit een heel
andere denkwijze moest benaderen. Het ging niet om creativiteit of
behendigheid bij het inbreken in programma's. Sola vertelde hem dat het een
eenvoudige handeling, of beter gezegd een reeks van handelingen was die het
uiteindelijk mogelijk zouden maken de Realiteit te penetreren. Het moesten
echter geen virtuele handelingen zijn, want in de Virtualiteit was hij
geestelijk aanwezig, terwijl zijn lichaam zich in de Werkelijkheid bevond,
zodat de ledematen die moesten bewegen eigenlijk rudimentair waren geworden.
Vaak had Yosso de neiging om de moed op te geven, maar Sola wist hem te
bezielen door haar verhalen over de Werkelijkheid en ze deed haar uiterste
best om hem alle nieuwe woorden te verklaren en zijn veranderend wereldbeeld
samenhang te geven.
"Wist ik maar zeker dat je gelijk had," verzuchtte hij; "Hoe weet ik of
je niet gewoon stapelgek bent? Waarom hebben de anderen me nooit verteld
over de Werkelijkheid?"
"Het is lang geleden dat er nog mensen daarheen gingen," antwoordde ze
somber; "Men kan een omgeving van absolute macht beter aan dan de
onzekerheid van de echte wereld. De meesten kennen de werkelijkheid zelfs
niet meer van horen zeggen. Er zijn er niet veel meer van ons, en daarbij
komt dat de levenden moeilijk te onderscheiden zijn van de doden. Vaak
blijven ze onbewust van hun overlijden, nog eeuwen een virtuele vorm
behouden. Reden genoeg om Werkelijk te worden: We moeten de wereld weer
bevolken; ik wil een kind van je."
Hij had nog nooit van kind gehoord. Ze legde hem uit dat het een soort
biologische interferent was, die op den duur een autonoom bestaan zou gaan
leiden; een nieuwe persoonlijkheid."
Van zoiets had hij nog nooit gehoord. Hij zei niets om haar niet te
teleurstellen, maar vroeg zich af of hij wel de juiste software had om haar
een kind te kunnen geven. Hij wist niet eens hoe het eruit moest zien!
Hoewel hij er op was voorbereid dat het op een dag zou gebeuren dat
had ze hem verteld raakte hij in paniek toen Sola uiteindelijk verdween.
Haar was het gelukt. Ze had hem ook verteld dat ze hem niet kon verlossen,
dat moest hij zelf doen.
"Ik heb je alles geleerd wat je weten moet en daarmee is het mogelijk. Je
hebt er geen speciaal talent voor nodig; het is gewoon een bepaalde slag die
je te pakken moet krijgen." had ze gezegd; "Wat je verder nog weerhoudt om
de sprong te maken is angst. Ik kan niet jouw angst overwinnen."
Tot nu toe had hij het nooit echt geloofd, maar nu was ze weg. Hij
wanhoopte en toen probeerde hij het weer, en nog eens, en ... uiteindelijk
gaf hij de moed op. Het was alsof je eindeloos met een stuk gereedschap
bezig was iets niet bestaands te repareren. En zelfs het gereedschap was
virtueel, zou zij gezegd hebben. Hij smeet het vol woede van zich af, maakte
daarbij onwillekeurig de beweging die hij zo lang had geoefend, en het
universum rondom hem begon te rafelen, frommelde in elkaar, en verdween toen
helemaal. Yosso verloor het bewustzijn.
II.
Sola was nog jong geweest toen ze de tank in ging, maar in vergelijk met
de meeste anderen was ze laat. Haar generatiegenoten werden als zuigeling al
in een tactiel harnas van biofiber gestoken, dat meegroeide tot hun lichamen
volwassen zouden zijn. Zelf waren ze zich niet meer bewust van die groei; de
tanks waren gesloten systemen met een onderhoudende en regeneratieve
functie. Hoewel de metabolismen sterk vertraagd waren en een lichaam vele
eeuwen kon leven, waren ze niet onsterfelijk. En zelfs dat was bijna
iedereen vergeten.
Maar Sola herinnerde zich de werkelijkheid; voor haar was het een
vaderland dat ver achter haar lag, maar dat ze nooit had kunnen vergeten.
Haar was ooit geleerd hoe de tank van binnen te openen, hoewel het een oude
formaliteit was; een wet uit de tijd dat de eerste tanks in gebruik werden
genomen en de oude staten nog bestonden met hun politiek geharrewar en
morele standpunten. De praktijk had uitgewezen dat niemand terug wilde; de
reizigers die terug werden gehaald konden niet meer aarden in de reële
wereld en vertrokken vroeger of later voorgoed naar het virtuele landschap
in de tanks met hun gigantische gekoppelde RAM-geheugens. De evolutie van de
mens was in een nieuwe fase gekomen.
Het overhalen van de schakelaar, want meer behelsde het niet, kwam Sola
voor alsof ze een operatie moest volvoeren in een gedroomde dimensie. Toen
het eenmaal lukte, verbaasde ze zich over de simpelheid van de handeling.
Aanvankelijk had ze moeite zich te oriënteren op haar omgeving. Ze wist dat
ze in een tank zat, die gevuld was met vloeistof. Om haar heen was alles
donker en ze vermoedde dat de tank bezig was met de voorbereidingen tot het
openen. Opeens kwam er een golf blinde paniek. Het mechanisme kon na al die
jaren wel eens kapot zijn.
Toen voelde ze hoe er iets aan haar trok. Het deed pijn, alles deed
verschrikkelijke pijn. Er begon muziek te spelen, zachtjes, en een rustige
stem vertelde haar dat de pijn over zou gaan, dat het de zwaartekracht was
die aan haar trok en het opnieuw ervaren van haar lichaam dat zo lang
geslapen had.
"Als de tank open gaat zult U daglicht zien. U zult ook dit ervaren als
fysieke pijn. Houdt Uw virtualiteitsbril op, tot U gewend bent aan het
licht; hij is geprogrammeerd om geleidelijk de beschermingsfactor te verlagen."
Haar spieren werden van alle kanten zacht gemasseerd. Boven de muziek uit
hoorde ze gezoem en toen gleed de duisternis naar twee kanten weg en werd de
grote schemerige hal zichtbaar waar de tanks stonden.
Een uur later was Sola al in staat om naar buiten te lopen.
In haar herinnering waren er al niet veel mensen meer over geweest in de
Werkelijkheid. Nu was er niemand meer. Een kleine ploeg onderhoudsrobots
hield het terrein bij zodat de natuur niet alles overwoekerde. Sola
herinnerde zich een open vlakte met verlaten gebouwen rondom het
hallencomplex met tanks; wat er nu nog vrij was van begroeiing, waren enkele
kant en klare onderkomens en de hallen zelf. Sola nam haar intrek in een van
de huisjes en begon meteen met het onderzoeken van de mogelijkheden en
beperktheden van de werkelijkheid. Een dag nadat ze uit de tank was gekomen,
ontdekte ze het Brein.
"...en die heeft me alles verteld wat ik wilde weten, behalve waar jij
zat." vertelde Sola terwijl ze Yosso stukjes fruit voerde. Hij was een paar
dagen eerder ontwaakt. Zijn lichaam was bleek en zijn spieren geatrofieërd.
Het eten liep langs zijn kin en de kauwbewegingen waren onbeholpen. Hij had
nooit voeding door de mond gehad. Het zou nog wel een tijdje duren voordat
hij kon praten, zelfs met de trainingsmiddelen van het Brein.
Sola herinnerde zich hoe ze er zelf uit had gezien toen ze uit de tank
kwam. Het was een teleurstelling voor haar dat de oorspronkelijke vorm
waarmee ze haar virtuele verschijning had bekleed, zo weinig overeenstemming
had met haar echte vorm. Maar haar ergste vrees werd geen bewaarheid; dat ze
oud zou zijn geworden, zonder het te weten. Het scheen zo te zijn, dat de
meest recente tanks ook de beste regeneratoren hadden. Nu, anderhalve maand
later, zag ze er zelfs beter uit dan haar 'oorspronkelijke vorm';
zongebruind en goed doorvoed. Haar lichaam was getraind, en belangrijker
nog, echt.
Wat Sola alweer als gewoon voorkwam bleef voor Yosso een voortdurende
verbazing. Hij hield niet op naar haar te kijken, naar de muren en de blauwe
lucht door het open raam, naar de kleine oneffenheden op het plafond en de
schaduwen die een baan zonlicht wierp; de stofjes die ronddansten in die
baan, en de zon zelf. Het zweet stond op zijn gezicht, omdat het
trainingsharnas zijn spieren dwong zich te spannen en te ontspannen. "Wat
mooi," fluisterde hij; "Wat een resolutie, wat een details..."
"En echt." Ze legde hem echt uit en hij vroeg: "Bedoel je dat ik hier
niet kan scheppen?"
"Ja. Tot op zekere hoogte is het wel mogelijk, maar het kost veel meer
moeite en de mogelijkheden zijn beperkt. Veranderingen zijn er alleen als je
goed observeert; ze gaan heel langzaam."
"Er is geen Patroon. Tenminste niet zichtbaar."
Sola lachte. "Natuurlijk niet, ik heb je toch gezegd dat het Patroon bij
jou zelf hoort?"
Toen Yosso volledige beheersing over zijn lichaam had gekregen, begon hij
uitstapjes te maken naar buiten, naar de messcherpe grens tussen het terrein
waar hij nu woonde en de natuur, die eeuwenlang haar gang was gegaan. Dan
zat hij in het gras en peinsde over de oneindige grootheid, die hij kende
van de Virtualiteit, en hij vroeg zich af of er ook oneindige kleinheid
bestond. Hij was verrukt over grassprieten en insekten; de haarscherpe
details die, zo nietig op een insektenlichaam, toch aanwezig waren; meer
substantieel dan alles wat hij ooit geschapen had bij elkaar. Hij kreeg
fantasieën over kleine beestjes die zich ten opzichte van de insekten zouden
verhouden als de insekten ten opzichte van hem, en nog kleinere beestjes die
ten opzichte van de... Het duizelde hem.
Sola kwam hem zoeken en ze hoorde hem mompelen: "Wat prachtig; een
geketende chaos, een voortdurende machtsstrijd tussen creatie en entropie,
tussen bloei en verval. Wat een programma! Wat een niveau."
Ook was hij vaak te vinden bij het Brein aan wie hij de vragen stelde die
bij hem opkwamen. De Databank had alle antwoorden.
Op een dag Yosso: "Ik geloof dat ik het door heb: Jij was het Patroon."
Het brein antwoordde niet, want er was hem niets gevraagd. Toen vroeg Yosso
het.
"Ik ben niet het Patroon," luidde het antwoord.
"Je manier van praten doet me denken aan het Patroon. Verklaar dat."
"Ik bestuur het lesprogramma dat in de Virtualiteit aan het Patroon van
jouw DNA gekoppeld was."
"Dus je bent ook in die dimensie aanwezig?"
"Dat is juist. Ik ben de voorwaarde voor die dimensie."
Yosso dacht na. Hij begon steeds beter te begrijpen hoe alles in elkaar
stak. Toen vroeg hij: "En dit programma, wie maakt dat?"
"Welk programma bedoel je?" vroeg het Brein.
"Dit, de Werkelijkheid."
"De Werkelijkheid is geen programma."
"Wat is het dan?"
Het Brein begon een lange verhandeling over de verschillende theorieën
die in de loop der geschiedenis waren bedacht. Halverwege de Grot van Plato
liep Yosso boos weg.
Hij ging naar de rand van het bos, waar Sola zat te schilderen. Hij keek
het eens aan, en vroeg toen: "Waarom doe je dat? Het bestaat toch al in de
werkelijkheid, denk je dat je het beter kunt?"
"Misschien is jouw Werkelijkheid de mijne wel niet," antwoordde Sola en
ze boog voorover om een stip te zetten. Terwijl zij achteruit stapte om het
resultaat te bewonderen, vertelde Yosso haar over zijn probleem met de
computer.
"Hij wil me niet zeggen hoe de Werkelijkheid in elkaar zit, maar ik zal
niet rusten tot ik het weet," besloot hij. Sola lachte en ging in het gras
zitten. Ze rekte zich uit, trok Yosso neer en zei: "Nu kom je er achter,
want ik ben de Werkelijkheid." En daar had hij niks tegen in te brengen.
"Ik heb het!" riep Yosso. Hij kwam de zaal waar het Brein stond binnen.
Het Brein, dat na anderhalve dag gevorderd was tot de quantum theorie,
onderbrak beleefd zijn uiteenzetting.
"Ontken het niet, Brein, jij bent degene die deze Werkelijkheid
genereert, zoals je de Virtualiteit genereert!"
Het Brein, dat daartoe opdracht had gekregen, ontkende het niet. Yosso
vroeg met een sluw gezicht: "Door welke energiebron wordt jij gevoed, Brein?"
"Door de zon," was het antwoord; "En als die niet schijnt, door de accu's
die geladen worden met het overschot."
Dat was een streep door de rekening. Yosso kon natuurlijk moeilijk de zon
afzetten, en al zou hij dat kunnen, dan moest hij nog altijd wachten tot de
accu's leeg waren. Hij vermoedde dat dat wel eens jaren kon duren. Hoewel
hij vreesde een slapende hond wakker te maken, vroeg hij: "Is het verbreken
van de energietoevoer de enige manier om jou stop te zetten?"
"Probeer de Aan/Uit knop eens," zei het Brein.
Na even zoeken vond Yosso de knop. Toen hij hem indrukte, gingen terstond
alle lampjes uit. Ook werd Yosso, nu het er niet meer was, zich voor het
eerst bewust van het gezoem dat het Brein voortbracht. In een millioen tanks
stierf, zonder dat Yosso het besefte, de mensheid, op twee na. Maar wat hij
gehoopt had dat zou gebeuren, het verdwijnen van de Werkelijkheid en het
blootkomen van de onderliggende dimensie, gebeurde niet. Hij probeerde
driftig een venster te trekken, maar ook dat ging niet.
Sola speelde op een harp die ze door een werkrobot had laten bouwen. Ze
zong er een lied bij dat ze zelf had gemaakt. Het lukte haar echter niet
Yosso op te vrolijken. "Wat is er toch?" vroeg ze uiteindelijk.
"Ik mis het scheppen."
"Wil je terug naar de Virtualiteit?"
"Nee, ik zal geen genoegen meer kunnen nemen met de gladheid, en de
gebrekkige resolutie. Dit programma is veel sterker. Er is groei en verval
ingebouwd, en een oneindige differentiatie. Dat is pas scheppen."
"Dan ga je toch scheppen binnen de Werkelijkheid?"
"Nee, je begrijpt het niet! Binnen de Werkelijkheid gelden allerlei
beperkingen."
"Misschien zijn het juist de beperkingen die het zo interessant maken,"
zei ze.
"Nee!" zei hij. Hij draaide zich naar haar om : "Snap het dan. Ik wil er
uit stappen, zodat ik de parameters van de Werkelijkheid in handen kan
krijgen. Er zit daar een vent onze wereld te maken, en we hebben er zelf
geen vat op. Ik wil ook de Werkelijkheid scheppen en herscheppen." Zijn
blik was die van een bezetene: "En hoe lang het ook mag duren, ik zàl haar
kraken!"
Sola schudde het hoofd, lachte en streek de snaren van haar instrument
aan. Zojuist had ze een idee gekregen voor een nieuw lied.
Jan van Aken (jan@ahk.nl) aug.'91