een chaotische relatie tussen stront en strelingen naakt achter het bureau jij wilt lezen laat me je flarden van kussen ik wil je tong kussen en klem mijn armen jouw armen benen het moment was daar eventjes dacht ik ik in jou met je haren voor je gezicht weg gezicht maar waar is dan je lichaam ik kwam met een emmertje god god god wat was het mooi niet ik kwam met een emmertje vol excreten en vroeg je of dit dan soms de liefde was of dit dan de liefde klotsend klotsend en en jij jij snoof even rook even bloosde niet eens en nieuwsgierig keek je snoof rook en vroeg naar het recept het emmertje boven op je boek waarachter jij ontkleed altijd altijd in je blootje zat te waarom in godsnaam altijd in je blootje zat te lezen - ongrijpbare woorden noemde je dan woorden als puur en ongeremd e.d. en je vergeleek het met het eten van je eigen stront en streelde me tussen mijn benen en "dat leer je vanzelf" tong in mijn oor hoe bitter moet dat zijn ik kwam met een emmertje vol excreten en vroeg je maar jij vroeg doodgewoon naar het recept snoof rook en vroeg naar het recept stront zei ik voornamelijk stront en verder van alles van alles een beetje zo heb ik bijvoorbeeld onder andere ik heb geniest gehuild en gepist me afgetrokken een zakdoekje met zweet uitgewrongen en speeksel bloed en en van walging heb ik erin gekotst alles alles en jij begon zowaar te juichen roepen alles alles alles en je stopte je handen erin en juichen en alles alles en je kuste me dankbaar (ik weet zeker dat dat dankbaar was al begreep ik geen lor van klotsend klotsend genot) en dan het idiote was dat o krankzinnig (ik en stront!) verdomme waar was ik zelf waar was ik zelf ik liet mij klits klets klaander we hebben o! niet te vatten de liefde en genot genot ja inder- daad genot en kreunend kleddernat en daar je tong en vloeiende vloeiende stoten spetters op de muur en hap slik weg en ver- dwaasd verbaasd en volledig overdonderd waar was ik zelf waar was ik zelf inderdaad genot jij en ik de liefde - de liefde met een goddelijk sausje ah dus dat is puur ja er begon mij iets te dagen het moment was daar eventjes dacht ik maar toen was ik er zelf weer kiekeboe en ik zei gatverdamme ondraaglijk zette een raam open en weg was je
Ik stel voor dat we helemaal opnieuw beginnen, zei de man met de grote snor. U begint opnieuw te huilen, ik vraag u opnieuw waarom u huilt en u legt mij dat opnieuw uit. Ik huil omdat een nieuw begin treurig is, zei de jongedame nadat ze opnieuw begonnen waren. De man dacht na en kwam met de oplossing. U moet aan iets grappigs denken, zodat u kunt lachen. Iets grappigs, mompelde de jongedame en ze dacht na. U hebt een grappige snor, opperde ze. Nee iets uiterst grappigs, zei de man gekrenkt, verbolgen. Ik vind uw snor uiterst grappig, zei de jongedame brutaal. En terwijl ze in lachen uitbarstte, sloeg de man hard met zijn vuist op tafel en riep: Opnieuw, helemaal opnieuw.
"Gib deine Hand, du schön und zart Gebild" (Der Tod und das Mädchen - Schubert/Claudius) Personen: meisje, Beethoven (dat ben ik), Archibald (ook ik) en de dood. Tenslotte ben ik de vreemdeling. Vrijdagavond. VUURWERK in de lucht. Alles bij elkaar gejat. Toneelstuk in een aantal bedrijven. Zo'n drie, vier. Ik wil niet. Ik weiger mij. PotDOMME. Maar rustig nou - rustig nou. Er staat een klein meisje heel lief midden op een kruispunt. Een dode vogel naast haar op de grond. Dat is nog mogelijk, denkt a (denk ik). Auto's suizen af en aan. Voorbij VORÜBER ach vorüber/ga wildeman. Gaat het meisje dood? Gaat het overreden worden? Het blijft nog de vraag. Vooralsnog staat ze daar met haar handen op haar oren. Gillend. Ik wil het niet weten! (Jachtig:) Ik zal, ik zal... Maar kalm nou toch joh. Ik, ik zal (rust). We houden het nog even spannend. Nu ongeveer het tweede bedrijf. Een man in een kelder. Beethoven. Van Beethoven. Hij drukt kussens tegen zijn oren. IK BEN NOG LANG NIET DOOF, verdomme (pauze). Ik weiger. Napoleon staat voor de stad. Wenen wordt frans - wat? Dat nooit! Ik zal, ik wil, ik zal niet toestaan dat (wederom pauze). Iedereen bedekt de oren. Dat is de samenhang. Ook ik. Ik weiger te luisteren naar de reusachtige vogel die achter mij staat. ZO'N immense vogel, dat is niet langer mogelijk. Ik ben a en ik ben niet goed bij mijn hoofd. Dat is zo geworden, daar heb ik zelf niet voor gekozen. Bitter bitter bitter lot. De vogel fluistert mij woordjes van haat in mijn rechteroor. Maar potdomme, ik weiger. Ik overroep de vogel. Ik schreeuw onsamenhangendheden. Langzaam verander ik in Beethoven. Het decor wordt kelderachtig. [Hoe de regisseur dit op wil lossen zal mij een zorg zijn.] Dit is niet zo'n vrolijk toneelwerkje, want het meisje gaat inderdaad dood. Een auto rijdt er dwars overheen, op vrijdagavond nog wel. Dan is de kans eigenlijk het kleinst. Ze is hartstikke dood. Dat geeft niet. (Lage stem, kalmerend:) Rustig nou maar, geef mij je hand. Ik ben je vriend en kom niet om te straffen. (Snel:) Maar ik wil, ze is, ik weiger...! Beethoven vraagt of Napoleon al weg is. Wat zeg je? Beethoven vraagt of. (ROTHERRIE GOVERDOMME) [DIALOOG: "Was het Beethoven die zijn oor afsneed?" "Welnee, joh. Hij werd doof." "Da's beroerd voor een componist."] Het stinkt in de kelder. Er ligt een zwerm dode vogels. Ik accepteer mijn lot, ik ben er volkomen onverschillig onder. Geworden. Ik heb mij eindelijk omgedraaid. Ik heb de vogel doodgeschoten (PANG en daarna nog viermaal PANG) en ik heb hem boven op de kerk gelegd. Niet langer woordjes van haat. Dat moet gevierd. VUURWERK boven ons allemaal. We drinken op de dood: Beethoven, a, het dode meisje en ik. "Wat vind jij eigenlijk van de liederen van Schubert?" - a probeert een gesprek met Beethoven aan te knopen. Maar Beethoven antwoordt niet. Hij is doof. Laatste bedrijf tekstloos. Bij wijze van apotheose word ik terechtgesteld. Dit toneelwerkje mag NOOIT maar dan ook nooit worden opgevoerd, zeg ik. Ik ben er niet tevreden over. *doek*